Heb je wel eens gedacht dat het wel handig zou zijn als er een soort stappenplan voor de opleiding en training van je paard zou zijn?
Nou, die is er en wordt de Skala der Ausbildung ( scala van de africhting) genoemd.
Dit systeem vindt zijn oorsprong in Duitsland en is ontwikkeld uit eeuwenoude ervaringen, waar ook nu nog vele successen mee worden behaald.

Zelf train ik eigenlijk altijd via de lijnen van het scala maar ben wel flexibel en pas het aan aan ieder individu. Het werkt heel goed en de paarden kunnen het goed volgen en staan tevreden in het werk.

Het scala biedt een duidelijke logische opbouw van de training en is gericht op het volledig ontwikkelen van de fysieke en mentale aanleg en op het bevorderen van de gehoorzaamheid met het uiteindelijke doel durchlässigkeit.
Het biedt een goed fundament voor jonge paarden maar vormt ook de basis voor de meer gevorderde paarden. Bovendien kan je altijd terug vallen op dit systeem als er iets mis gaat en werkt het heel fijn voor slecht geschoolde of verreden paarden.
Persoonlijk vind ik dat iedere ruiter de theorie van het scala zou moeten beheersen en zo beter begrijpen wat er tijdens de training en opleiding van de het paard kan worden gevraagd en verwacht.

De piramide

Het ‘scala’ bestaat uit 6 hoofdbegrippen die in 3 fases in een piramide kunnen worden ingedeeld. Iedere trede is gebouwd en wordt ondersteund door de vorige en lopen vloeiend in elkaar over.
Sla je een trede over dan leidt dat tot moeilijkheden. Bij moeilijkheden zit de fout vaak in een van de eerdere treden. Dus heb je problemen ga dan altijd terug naar de vorige trede om deze weer beter te bevestigen. De tijd die je aan iedere trede besteed is voor iedere paard verschillend.

De Fases

De eerste fase is de gewenningsfase waar de takt en ontspanning centraal staan.
In de tweede fase ga je aan de slag met het bevestigen van het horizontale evenwicht. Dit kun je ontwikkelen door middel van aanleuning en impuls.
En in de derde fase werk je aan het rechtrichten en verzamelen om zo het horizontale evenwicht verder te ontwikkelen naar het evenwicht op de achterhand.
Als al deze fases succesvol zijn doorlopen dan kom je bij het einddoel durchlässigkeit.       

Eerste fase: de gewenningsfase

De eerste fase is de gewenningsfase waar takt en ontspanning centraal staan. Zelf wil ik altijd graag dat de takt en ontspanning aan de longe al bevestigd zijn voordat er iemand op het paard gaat. Zo heeft het paard al een soort basis stabiliteit voordat er wordt kennis wordt gemaakt met het ruitergewicht. Is het paard dan gewend aan het ruitergewicht dan zal het eerder weer over gaan naar, de aan de longe aangeleerde takt en ontspanning. Dit doe ik via het werken aan de kaptoom. Het paard leert zo, zonder belemmert te worden door hulpteugels, te ontspannen.

Takt

Een zuivere takt is een belangrijke basis voor de opleiding van het paard en mag nooit verloren gaan.
Met takt wordt de zuiverheid van de gangen bedoeld. De volgorde van de beenzetting moet constant in hetzelfde ritme en regelmaat zijn. Iedere pas moet even groot zijn en even lang duren, ook op de gebogen lijnen en in de zijgangen.

Een paard zal in de natuur niet altijd in dezelfde takt en tempo lopen. Het is dus aan de ruiter om dit het paard te leren. Als je er goed op gaat letten zal je merken dat je paard gedurende een rondje draven in de rijbaan verschillende tempo’s zal lopen. Vaak remmen ze voor de bocht iets af en versnellen ze iets op de lange zijde. Of ze beginnen heel fanatiek en hoe langer je bezig bent hoe meer het tempo zakt en andersom.
Of je paard een goed taktmatig tempo loopt kan je controleren door het ritme van de passen te tellen. In stap en draf tel je een 1 – 2, 1 – 2 ritme en in galop een 1- 2 – 3, 1 – 2 – 3. Volgen de tellen elkaar ineens sneller of langzamer op dan weet je dat je uit het ritme bent.

De motor van het paard zit in de achterhand. En alhoewel het paard in deze fase nog niet met een super actief achterbeen hoeft te lopen is het wel belangrijk om de motor vast ‘aan te zetten’. Dit doe je door een regelmatig tempo te rijden.
Het juiste tempo ligt niet te laag en niet te hoog. Loopt het paard te snel dan zal het met teveel verkeerde aanspanning lopen. Loopt het juist te langzaam dan zal het lijf zich niet genoeg aanspannen en worden de buik- en achterhand spieren te weinig in werking gezet. Het gevolg is trage, slepende passen.
Het is dus belangrijk om het paard te leren om iedere pas even groot te maken waardoor er een regelmatig en  taktmatig tempo ontstaat.
Extreme onbalans zal al verbeteren door een goed tempo te rijden waardoor het paard zich al iets kan gaan ontspannen.
Deze eerste stap is heel belangrijk omdat dit de eerste stap naar de volgende treden is. Dit is het fundament en als hier al iets niet goed gaat stort vroeg of laat de piramide in.


Op deze foto zie je dat de diagonalen benenparen van Domian gelijk zijn.
Je ziet dat het voorbenen net zo veel naar voren
en naar achter gaat als het achterbenen.
Als je dit iedere pas vol kan houden heb je een goede takt.

Ontspanning

Het doel van ontspanning is om het paard te leren zijn lijf op een juiste manier aan te spannen. Een juiste aanspanning is nodig om het ruitergewicht, op een zo onschadelijk mogelijk, te kunnen dragen.
Spanning betekent altijd ergens een blokkade, zowel lichamelijk als mentaal.
Een belangrijk aspect van ontspanning is dan ook dat een paard zich open zal stellen voor de ruiter. Daardoor komt er een beter communicatie tot stand waardoor de hulpen beter doorkomen.
Ontspanning bereik je door het rijden van een juiste takt en door het paard voorwaarts- neerwaarts te laten gaan.

Voorwaarts- neerwaarts

Een ontspannen paard zal zijn hals laten vallen. Om dit te bereiken moet de takt goed zijn en is het van belang om de 2 lateraal buigingen zo gelijk mogelijk te krijgen.
Een lateraal buiging is de zijdelingse buiging van de gehele wervelkolom.
Het paard is echter niet aan 2 kanten gelijk in bespiering. De ene zijde heeft lange, soepele spieren, en de andere zijde zijn de spieren korter en minder flexibel. Hierdoor ontstaat een holle en bolle zijde.
Tijdens het rijden kan je dit merken doordat het paard op de holle kant van zichzelf een buiging zal aannemen, en op de bolle kant helemaal niet of minder zal buigen.
Zolang het paard erg scheef is heeft het paard zijn hals nodig om niet ‘om te vallen’.
Als de schouders naar links zijn, zal het paard automatisch zijn hoofd naar rechts houden. Hierdoor wordt het voorwaarts- neerwaarts een stuk moeilijker of zelfs onmogelijk. Ook zal het scheve paard meer stress ondervinden. Het paard is voortdurend uit balans wat voor een paard heel onprettig is.
Op het moment dat het paard aan beide zijdes redelijk gelijk kan buigen, de schouders zijn in balans en de bespiering is beter gelijk, dan heeft het paard zijn hals niet meer nodig om zichzelf te balanceren, maar komt die vrij om te gaan zakken.
Hierdoor zal het paard ontspannen en beter openstaan voor de hulpen van de ruiter.

Door het voorwaarts- neerwaarts en het  behouden van de takt, brengt het paard zijn rug automatisch wat omhoog. Hierdoor kan het paard het ruitergewicht beter dragen.
De rug hangt van nature als een soort hangbrug tussen de voor en achterkant. Als je structureel zo blijft rijden heb je grote kans op rug en been problemen. Daarom is het belangrijk om er voor te zorgen dat de gehele bovenlijn ‘bol’ wordt.
Een mooie hoogte van de hals, in voorwaarts- neerwaarts is als de oren van het paard ongeveer op schofthoogte zijn.
Naast dat het paard met een bolle bovenlijn de ruiter beter kan dragen, zorgt de ontspannen rug er ook voor dat de voor- en achterhand kunnen gaan samen werken.
Als je tot zover bent gekomen kom je in de 2de fase van de piramide, het ontwikkelen van het horizontale evenwicht.

Volgende x meer over de 2de fase.

 

 

Hier zie je duidelijk de holle en de         Op dit plaatje zie je goed het verschil tussen een
bolle zijde van het paard.                        holle en bolle bovenlijn.

 

  

Domian gaat hier prima ontspannen voorwaarts- neerwaarts. Dit is het beeld wat
iedere ruiter, iedere trainingssessie moet willen bereiken met een paard op dit niveau.
Voor een paard op een hoger niveau is dit een fijn beeld voor de warming- up en
cooling- down.
De hals is rond, de kaak is genoeg open, het achterbeen komt door en zijn staart
hangt rustig.
Domain is verder opgeleid dan alleen de eerste fase en je kan zien dat hij al redelijk
in horizontale balans loopt, ondanks zijn lage hoofd- hals houding.
Het jonge paard zal het gewicht nog meer op de voorhand dragen.
Wat in deze fase van de opleiding heel normaal is.

De tweede fase: de ontwikkeling en bevestiging van het horizontale evenwicht.

Na ongeveer anderhalf jaar zijn het jonge paard en de ruiter toe aan de tweede fase.
In deze tweede fase staan aanleuning en impuls centraal. Door het ontwikkelen van een goede aanleuning en impuls is het paard in staat om tot een horizontaal evenwicht te komen.
Met het horizontale evenwicht wordt de gewichtsverdeling tussen de voor- en achterhand bedoeld.
Van nature draagt het paard ongeveer 3/5de van zijn gewicht op de voorhand en 2/5de op de achterhand.
Onbelast zal het paard hier niet overmatig van slijten. Met het gewicht van de ruiter erbij, wat ook nog meer op de voorhand zit, wordt het wel belangrijk om het paard in een beter horizontaal evenwicht te krijgen zodat de voorhand niet wordt overbelast.
Het doel van deze fase is dus het horizontale evenwicht 50/50 te krijgen door middel van het ontwikkelen en bevestigen van de aanleuning en impuls.

Het paard draagt van nature ong. 3/5 van het gewicht op de voorhand
en 2/5 op de achterhand. Door het ruitergewicht wordt dit nog versterkt.
Dit plaatje is misschien iets overdreven maar geeft wel een goed
beeld van hoe de belasting op de voorhand is. In deze fase is het
de bedoeling om het horizontale evenwicht 50/50 te krijgen.


Hier zie je Domian duidelijk nog met meer
gewicht op de voorhand lopen.


Hier gaat het horizontale evenwicht al
meer richting de 50/50.

Aanleuning

Aanleuning is de constante en zachte verbinding tussen de ruiterhand en de paardenmond.
Deze zachte, constante druk mag nooit door een terugwerkende hand van de ruiter tot stand komen, maar alleen door juist ontwikkelde stuwkracht vanuit achter.
Doordat het paard in de eerste fase een juiste takt heeft leren lopen en de bovenlijn heeft leren te ontspannen, kan het achterbeen door de drijvende hulp van de ruiter nu via het lijf door vloeien naar de voorkant, waardoor er een zachte druk tussen de paardenmond en de ruiterhand ontstaat, de aanleuning.
Als de bovenstaande treden van de piramide goed ontwikkeld zijn dan zal het een logisch gevolg zijn dat het paard de hand wil gaan opzoeken. Doet je paard dit nog niet ga dan niet proberen om het via veel teugeldruk voor elkaar te krijgen maar probeer vertrouwen te hebben is het ontwikkelen van de takt en de ontspanning waardoor het paard echt een x gaat zakken.
Als je met terugwerkende handen een aanleuning wil forceren, dan zal de ontspanning in de bovenlijn verloren gaan waardoor het achterbeen niet meer door kan komen en kan er helemaal geen aanleuning meer tot stand komen.

Een goede aanleuning is zacht en op twee teugels, het paard neemt het bit aan. Is de druk verstoord door bv. meer druk op 1 teugel of te veel of te weinig druk, dan moet je de oorzaak en oplossing bijna altijd elders in het lijf zoeken.
Een ongelijke teugeldruk komt meestal door een scheve belasting van het lijf. Als dit het geval is dan is het noodzaak om op zoek te gaan naar waar de scheefheid vandaan komt en daarop te gaan trainen.
Je zal merken dat als het paard beter in balans komt er een betere aanleuning op 2 teugels ontstaat.

Te veel druk op twee handen ontstaat over het algemeen door het te veel op de voorhand vallen. Een oorzaak hiervan kan het niet actief genoeg doorkomen van het achterbeen zijn.
Als dit het geval is dan is het op zoek gaan naar de juiste takt of het rijden van veel overgangen en tempowisselingen de oplossing.
Ook kan er teveel druk ontstaan doordat het paard juist te snel loopt. Het loopt dan van het achterbeen af en  wordt zowel aan de achter- en voorkant langer.
De oplossing hiervoor is het rijden van wachtoefeningen en tempowisselingen.

Te weinig of geen druk ontstaat over het algemeen als het paard de rug hol trekt.
Als de rug hol is wordt het bekken van het paard naar achter gekanteld en wordt het paard te kort in de hals.
Als het paard in deze houding loopt het paard zichzelf vast. Er is geen verbinding meer tussen de voor en de achterkant, het paard verkrampt zichzelf, kan ver achter de loodlijn en achter het bit gaan lopen en de passen worden verkort en stram. Het paard kan niet meer op de hulp naar voren en kan in erge gevallen zelfs gaan bokken of zelfs staken.

Deze manier van verkeerd gebruik van het lijf ontstaat vaak door het van voor- naar achter werken ivp van vanuit achter naar voren.
De teugels worden te langdurig met te veel druk, te kort en te strak aangehouden. Meestal in de hoop dat het paard zo zal gaan ‘nageven’. Doordat het paard van de druk af wil maar geen ruimte meer in het lijf heeft om zijn bovenlijn bol te maken, zal het een andere oplossing zoeken om van de druk af te komen en zich hol trekken.
Ook kan deze houding voortkomen uit het exterieur. Paarden met een van nature hoge aangezette hals en veel onderhals, hebben aanleg om de bovenlijn hol te trekken en te kort te worden in de hals.
Bij deze paarden is het extra belangrijk om heel veel aandacht aan een goed gebruik van de bovenlijn te besteden.

Om dit probleem op te lossen is het eerst belangrijk om te kijken of het paard in het juiste tempo loopt. Zo kan de achterhand weer op een juiste manier worden geactiveerd. Als dit het geval is dan moet er worden gewerkt aan het  laten vallen van de hals.
Het paard zal zijn hals sneller laten vallen in een wending dan rechtuit. Fijne oefeningen zijn het rijden van veel voltes, slangenvoltes en achtjes.
Je kan in dit stadium al tevreden zijn met iedere cm dat het paard wil zakken.

Als het paard de hals vanuit de schoft naar beneden gaat brengen dan zal de rug automatisch omhoog en ontstaat er weer verbinding tussen de voor en achterhand. Als het lijf weer in verbinding met elkaar is kan er vanuit hier weer gewerkt worden aan het doorkomen van het achterbeen door oa. het rijden van tempowisselingen en overgangen.

Aanleuning is een belangrijke trede in de ontwikkeling van het paard. Aanleuning blijft altijd belangrijk, of je nou net met een jong paard bent begonnen of al verder opgeleid paard hebt.
Als de aanleuning goed bevestigd dan is de volgende stap het verder activeren van de achterhand.

 


Het bovenste paard wordt vanuit achter naar voren
gereden wat een juiste aanleuning tot gevolg heeft.
Het onderste paard wordt met een terugwerkende hand te
kort in de hals getrokken. Hierdoor ontstaat er een holle bovenlijn
en het paard kan zijn lijf niet meer functioneel gebruiken. Dit is zeek
schadelijk voor het paard.

 


Domian loopt hier mooi van achter naar voren naar de hand
toe. Het lijf voldoet aan alle voorwaarden om tot een goede
aanleuning te komen. De neus is iets voor de loodlijn wat een
wat in combinatie met het lijf op zich een prima beeld geeft.
Als ik heel kritisch ben zou hij misschien nog iets meer
mogen nageven in de nek en kaak waardoor hij vooral onder
het zadel een nog beter rug gebruik zal krijgen.

Impuls

Vanuit een goede aanleuning kan er worden begonnen met het ontwikkelen van impuls.
Impuls is de voorwaartse drang, opgewekt en onder controle van de ruiter met als doel het horizontale evenwicht te verbeteren.

Impuls kan je herkennen aan een paard wat ontspannen en los in zijn lijf is maar met steeds meer aanspanning, afdruk en kadans gaat lopen.
Impuls wordt vanuit de achterhand gestimuleerd. Het paard zal zijn buikspieren en de spieren in de achterhand worden meer gaan aanspreken.
De energie die vanuit het achterbeen door de rug naar de voorhand swingt, wordt opgevangen door de ruiter zonder dat de lichte aanleuning en ontspanning verloren gaan.
Doordat het paard de energie vanuit de achterhand er niet aan de voorkant kan uit lopen omdat dit wordt opgevangen door de ruiter zal het paard zijn zwaartepunt, wat in natuurlijke houding ongeveer tussen of net achter de voorbenen ligt, naar achter verplaatsen. Hierdoor ontstaat er een 50/50 evenwicht en wordt het gewicht beter over 4 benen verdeeld waardoor het paard het ruitergewicht beter kan dragen.

De ruiter kan niet met meer activiteit vanuit het achterbeen rijden als dat hij aan de voorkant kan opvangen. Als de ruiter de druk vanuit de achterhand niet meer kan opvangen, zal het paard weer terug op de voorhand vallen en zal oa. de losgelatenheid verloren gaan.
Probeer dan ook de impuls langzaam op en uit te bouwen zodat de energie in het lijf blijft en er niet aan de voorkant uit gelopen wordt. De belangrijkste oefeningen om impuls te ontwikkelen zijn overgangen en tempowisselingen.
Het opvangen gebeurd door middel van halve ophoudingen, via de hand en de zit van de ruiter.

Naast dat de impuls dus belangrijk is om het gewicht van de ruiter goed te kunnen dragen, gaat het paard ook met meer expressie lopen, wat aangenaam voelt voor de ruiter en er voor de omstanders mooi uitziet.